Op zondag 20 augustus stelde ds. D.J. Lagerweij Psalm 8 centraal: … Zie ik de hemel, het werk van uw vingers, de maan en de sterren door u daar bevestigd, wat is dan de sterveling dat u aan hem denkt, het mensenkind dat u naar hem omziet?
“We mogen gezien worden…”, zo zei de voorganger, “…erkend worden, aanvaard worden, zoals we zijn; zoals ik ben. Als onderdeel van die grote schepping.”
In het verlengde daarvan haalde hij het gedicht ‘De wolken’ van Martinus Nijhoff aan:
- Ik droeg nog kleine kleeren, en ik lag
lang-uit met moeder in de warme hei,
de wolken schoven boven ons voorbij
en moeder vroeg wat ‘k in de wolken zag.
En ik riep: Scandinavië, en: eenden,
daar gaat een dame, schapen met een herder. - De wond’ren werden woord en dreven verder, maar ‘k zag dat moeder met een glimlach weende.
Toen kwam de tijd dat ‘k niet naar boven keek,
ofschoon de hemel vol van wolken hing,
Ik greep niet naar de vlucht van ’t vreemde ding dat met zijn schaduw langs mijn leven streek.
– Nu ligt mijn jongen naast mij in de heide
en wijst me wat hij in de wolken ziet,
nu schrei ik zelf, en zie in het verschiet
de verre wolken waarom moeder schreide.
Lagerweij sprak de hoop uit dat wij, naast de twee aanwezige kinderen in de kerk, allemaal maar weer kinderen mogen worden. Want kinderen bezingen, getuige het gedicht, Gods goedheid en grootsheid. Het kind helpt ons te herinneren om ons te verwonderen over alle bestaan; een lieveheersbeestje in de tuin, een zeester op het strand, een wolk aan de hemel.
Dus, zo besloot hij zijn overdenking, ga maar liggen in het gras, en kijk naar de wolken om rust (Matteus 11:28) te vinden.
